21. God Belooft de Messias
Vanaf het eerste begin was God van plan de Messias te zenden. De eerste belofte voor de Messias werd aan Adam en Eva gegeven. God beloofde dat een nakomeling van Eva geboren zou worden die de kop van de slang zou vermorzelen. De slang die Eva bedroog was Satan. De belofte betekende dat de Messias Satan volledig zou overwinnen.
God beloofde Abraham dat door hem al de volken van de wereld een zegen zouden ontvangen. Deze zegen zou in de toekomst worden vervuld wanneer de Messias zou komen. Hij zou het mogelijk maken voor mensen van ieder ras in de wereld om gered te worden.
God beloofde Mozes dat hij in de toekomst een andere profeet net zoals Mozes zou geven. Dit was een andere belofte voor de Messias die later zou komen.
God beloofde Koning David dat één van zijn eigen nakomelingen voor eeuwig zou regeren over Gods volk. Dat betekende dat de Messias één van Davids eigen nakomelingen zou zijn.
Door de profeet Jeremia beloofde God dat hij een nieuw verbond zou maken, maar niet hetzelfde als het verbond dat God in Sinaï maakte met Israël. In het nieuwe verbond zou God zijn wet op de harten van de mensen schrijven, zodat het volk God persoonlijk zou kennen en zijn volk zou zijn en God zou hun zonden vergeven. De Messias zou het Nieuwe Verbond beginnen.
Gods profeten zeiden ook dat de Messias een profeet en een priester en een koning zou zijn. Een profeet is een persoon die de woorden van God hoort en daarna Gods woord aan de mensen verkondigt. De Messias die God had beloofd te sturen zou de volmaakte profeet zijn.
Israëlitische priesters brachten offeranden aan God voor het volk inplaats van de straf voor hun zonden. Priesters baden ook tot God voor het volk. De Messias zou een volmaakte hogepriester zijn die zichzelf zou offeren als een volmaakte offerande aan God.
Een koning is iemand die regeert over een koninkrijk en recht spreekt over het volk. De Messias zou de volmaakte koning zijn die op de troon van zijn voorouder David zou zitten. Hij zou voor eeuwig over de hele wereld regeren en zou altijd eerlijk rechtspreken en de juiste beslissingen maken.
Gods profeten voorspelden veel andere dingen betreffende de Messias. De profeet Maleachi voorspelde dat een groot profeet zou komen voordat de Messias kwam. De profeet Jesaja voorspelde dat de Messias geboren zou worden door een maagd. De profeet Micha zei dat hij geboren zou worden in Bethlehem.
The profeet Jesaja zei dat de Messias in Galilea zou wonen, en zich over mensen met een gebroken hart zou ontfermen en vrijheid zou verklaren aan gevangenen. Hij voorspelde ook dat de Messias zieken, blinden, doofstommen en lammen zou genezen.
De profeet Jesaja profeteerde ook dat de Messias zonder reden gehaat en verworpen zou worden. Andere profeten voorspelden dat diegenen die de Messias zouden doden om zijn kledingstukken zouden dobbelen en dat een vriend hem zou verraden. De profeet Zacharias voorspelde dat de vriend dertig zilverstukken zou krijgen als betaling voor het verraden van de Messias.
De profeten vertelden ook hoe de Messias zou sterven. Jesaja profeteerde dat mensen de Messias zouden bespugen, bespotten en slaan. Ze zouden hem doorboren en hij zou onder hevig lijden en in doodsangst sterven ondanks dat hij niets verkeerd had gedaan.
De profeten zeiden ook dat de Messias volmaakt zou zijn en zonder zonden. Hij zou sterven om de straf te dragen voor de zonden van andere mensen. Zijn straf zou vrede brengen tussen God en mens. Voor deze reden was het Gods wil de Messias te breken.
De profeten voorspelden dat de Messias zou sterven en dat God hem ook zou opwekken van de dood. Door de dood en opstanding van de Messias zou God zijn plan voor de redding van zondaren volbrengen en een Nieuw Verbond beginnen.
God maakte door de profeten veel dingen bekend over de Messias, maar de Messias kwam niet gedurende de tijd van die profeten. Meer dan 400 jaar nadat de laatste van deze voorspellingen gedaan waren, in precies de juiste tijd zond God de Messias in de wereld.
Een Bijbel vehaal uit: Genesis 3:15; 12:1-3; Deuteronomium 18:15; 2 Samuël 7; Jeremia 31; Jesaja 59:16; Daniël 7; Maleachi 4:5; Jesaja 7:14; Micha 5:2; Jesaja 9:1-7; 35:3-5; 61; 53; Psalm 22:18; 35:19; 69:4; 41:9; Zacharias 11:12-13, Jesaja 50:6; Psalm 16:10-11