5. De Beloofde Zoon
Tien jaar nadat Abram en Sarai in Kanaän aangekomen waren, hadden ze nog steeds geen kind. En Abrams vrouw, Sarai, zei tegen hem, "Omdat God het me niet heeft toegestaan kinderen te hebben, en ik nu te oud ben om kinderen te krijgen, hier is mijn slavin Hagar. Trouw haar ook zodat zij een kind voor mij kan krijgen."
En Abram trouwde met Hagar. Hagar kreeg een zoontje, en Abram noemde hem Ismaël. Maar Sarai werd erg jalours op Hagar. Toen Ismaël dertien jaar oud was sprak God weer met Abram.
God zei, "Ik ben God, de Almachtige. Ik zal een verbond met u maken." Toen boog Abram zich tot de grond en God zei tegen Abram, "U zal de vader zijn van vele volken. Ik zal u en uw nakomelingen het land van Kanaän geven als hun bezit en Ik zal voor altijd hun God zijn. U moet iedereen van het mannelijk geslacht in uw familie besnijden."
"Uw vrouw Sarai, zal een zoon krijgen - hij zal de beloofde zoon zijn. Noem hem Isaak. Ik zal mijn verbond met hem maken en hij zal een groot volk worden. Ik zal Ismaël ook tot een groot volk maken, maar mijn verbond zal met Isaak zijn." Daarop veranderde God, Abrams naam tot Abraham, hetgeen "vader van velen" betekent. God veranderde ook Sarais naam tot Sara, hetgeen "princes" betekent.
Op dezelfde dag besneed Abraham iedereen van het mannelijk geslacht in zijn huishouden. Ongeveer een jaar later toen Abraham 100 jaar oud was en Sara 90, baarde Sara, Abraham een zoon. Zij noemden hem Isaak zoals God hen bevolen had.
Toen Isaak een jonge man was, teste God Abrahams geloof door tegen hem te zeggen, "Neem uw enige zoon, en dood hem als een brandoffer voor mij." Abraham gehoorzaamde God weer en bereidde zich voor om zijn zoon te offeren.
Terwijl Abraham en Isaak naar de plaats voor het brandoffer liepen vroeg Isaak, "Vader, we hebben hout voor het brandoffer, maar waar is het offerlam?" Abraham antwoordde, "God zelf zal ons voorzien met een lam voor het brandoffer, mijn zoon."
Toen zij de plaats voor het brandoffer bereikten, legde Abraham zijn zoon Isaak op een altaar en bond hem daarop vast. Toen hij bijna gereed was om zijn zoon te doden zei God, "Stop! Doe de jongen geen kwaad! Nu weet ik dat u mij vreest want u hebt uw zoon niet van mij weerhouden."
Abraham zag dat vlakbij een ram verstrikt was in een struik. God had hem voorzien met een ram in Isaaks plaats voor het brandoffer. Vol vreugde offerde Abraham de ram als brandoffer.
Toen zei God tegen Abraham, "Omdat u gewillig was mij alles te geven, zelfs uw enige zoon, beloof Ik u te zegenen. U zal meer nakomelingen hebben dan er sterren aan de hemel staan. Omdat u mij gehoorzaamde, zullen al de families in de wereld door uw familie gezegend worden."
Een Bijbel verhaal uit: Genesis 16-22