16. De Richters
Na Jozuas dood, waren de Israëlieten God en zijn wetten ongehoorzaam en dreven de rest van de Kanaänieten niet uit. De Israëlieten begonnen de Kanaänitische goden te dienen inplaats van Yahweh, de ware God. De Israëlieten hadden geen koning en iedereen deed wat goed was in hun eigen ogen.
Omdat de Israëlieten God ongehoorzaam bleven, strafte hij ze door hun vijanden hen te laten overwinnen. Die vijanden stalen van de Israëlieten en vernietigde hun bezittingen en doden velen van hen. Na vele jaren van ongehoorzaamheid aan God en verdrukking door hun vijanden hadden de Israëlieten berouw en vroegen God hen te redden.
God gaf hen een richter, ook wel verlosser genoemd, die hen van hun vijanden redde en vrede in het land bracht. Maar daarna vergat het volk God weer en begon nogmaals afgoden te dienen. Dus liet God de Midianieten, een vijandig buurvolk hen overwinnen.
De Midianieten namen zeven jaar lang de oogsten van de Israëlieten in beslag. De Israëlieten waren zo bevreesd dat ze zich verscholen in grotten zodat de Midianieten hen niet konden vinden. Eindelijk riepen zij God weer aan om hen te redden.
Op een zekere dag, Gideon, een Israëliet, was in het geheim graan aan het dorsen zodat de Midianieten het niet zouden stelen. De engel van Yahweh kwam bij Gideon en zei, "God is met u, dappere held. Ga en red Israël van de Midianieten."
Gideons vader had een altaar aan een afgod gewijd. God gaf Gideon opdracht dat altaar af te breken. Maar Gideon was bang van het volk en wachtte tot het donker was om het altaar af te breken en in stukken te slaan. Hij bouwde een nieuw altaar voor God vlak bij de plaats waar het altaar van de afgod had gestaan en offerde God een brandoffer.
De volgende morgen zag het volk dat iemand het altaar afgebroken en vernield had, en zij waren erg kwaad. Ze gingen naar Gideons huis om hem te vermoorden, maar Gideons vader zei, " Waarom proberen jullie uw god te helpen? Als hij een god is, laat hem dan zichzelf beschermen!" Omdat hij dit zei, vermoorde het volk Gideon niet.
Toen de Midianieten weer kwamen om van de Israëlieten te stelen waren het er zo veel dat men ze niet kon tellen. Gideon riep de Israëlieten op om hen te bestrijden. Gideon vroeg God om twee tekenen zodat hij er zeker van kon zijn dat God hem zou helpen om Israël te redden.
Voor het eerste teken legde Gideon een schapenvacht op de grond en vroeg God om de morgendauw alleen op het schapenvacht te laten vallen en niet op de grond. God deed dat. De volgende nacht vroeg hij dat de grond nat zou worden en het schapenvacht droog. God deed dat ook. Deze twee tekenen overtuigde Gideon dat God hem helpen zou om Israël van de Midianieten te bevrijden.
32,000 Israëlitische soldaten kwamen naar Gideon toe, maar God zei tegen hem dat dat teveel was. Dus Gideon stuurde 22,000 soldaten die te bang waren om te vechten naar huis. God zei dat hij er nog te veel had. En behalve 300 soldaten stuurde Gideon ze allemaal naar huis.
Diezelfde nacht zei God tegen Gideon, "Ga naar het Midianitische kamp en als je hoort wat zij bespreken zal je niet langer bevreesd zijn." Toen Gideon naar het kamp ging hoorde hij een Midianitische soldaat zijn vriend vertellen dat hij iets gedroomd had. Waarop die vriend zei, "Die droom betekent dat Gideons leger het Midianitische leger zal verslaan!" Toen Gideon dit hoorde vereerde hij God.
Daarna keerde Gideon terug naar zijn soldaten en gaf elk een bazuin, een kruik van klei en een fakkel. Ze omsingelden het kamp waar de Medianieten sliepen. Gideons 300 soldaten hadden de fakkels in de kruiken zodat de Midianieten het fakkel licht niet konden zien.
Daarna braken all Gideons soldaten tegelijkertijd hun kruik tegelijkertijd en het vuur van de fakkels werd zichtbaar. Ze bliezen hun bazuinen en schreeuwden, "Een zwaard voor Yahweh en voor Gideon!"
God verwarde de Midianieten zodat ze elkaar begonnen aan te vallen en te doden. De rest van de Israëlieten werden onmiddelijk opgeroepen vanuit hun huizen om met het achtervolgen van de Midianieten te helpen. Ze doden velen en joegen de rest het land uit. 120,000 Midianieten werden die dag gedood. God had Israël bevrijd.
Het volk wilde Gideon tot hun koning uitroepen. Gideon liet dat niet toe, maar hij vroeg hen om wat gouden ringen die iedereen van de Midianieten afgenomen had. Het volk gaf Gideon een grote hoeveelheid goud.
Gideon gebruikte het goud om een bijzonder kledingstuk te maken net zoals de hogepriester vroeger droeg. Maar het volk begon het te aanbidden als of het een afgod was. Dus God strafte Israël weer omdat zij afgoden dienden. God liet hun vijanden hen weer overwinnen. En toen zij eindelijk God weer om hulp vroegen zond God hen een andere verlosser.
Dit patroon herhaalde zich veel keer: de Israëlieten zouden zondigden en God zou hen dan straffen, daarna hadden ze berouw en God zou dan een verlosser zenden om hen te redden. Jarenlang zond God hen verlossers die de Israëlieten dan van hun vijanden bevrijdde.
Eindelijk vroeg het volk om een koning net zoals de andere volken hadden. Ze wilden een koning die lang en sterk was, en hen kon aanvoeren in de strijd. God was not pleased met dit verzoek maar hij gaf hen toch een koning precies als zij hadden gevraagd.
Een Bijbel verhaal uit: Richteren 1-3; 6-8