39. De Berechting van Jezus
Het was nu midden in de nacht. De soldaten leidden Jezus naar het huis van de hogepriester zodat de hogepriester hem kon ondervragen. Petrus volgde hen van verre. Toen Jezus in het huis genomen was, bleef Petrus buiten en warmde zich bij een vuur.
Binnen in het huis, berechtte de Joodse leiders Jezus. Ze brachten veel valse getuigen die leugens over hem vertelden. Maar hun verklaringen waren tegenstrijdig en de Joodse leiders konden niet bewijzen dat Jezus enige schuld had. Jezus zei niets.
Eindelijk keek de hogepriester Jezus rechtaan en zei, "Vertel ons, bent U de Messias, de Zoon van de levende God?"
Jezus zei, "Dat ben ik, en U zult mij naast God zien zitten en ook uit de hemel zien terugkomen." De hogepriester scheurde zijn kleren uit woede en riep tegen de andere religieuze leiders, "Wij hebben nu geen andere getuigen meer nodig! Jullie hebben hem horen zeggen dat hij de Zoon van God is. Wat is uw oordeel?"
Al de Joodse leiders antwoordden de hogepriester, "Hij verdient te sterven!" Daarna blinddoekten ze Jezus, bespuwden, sloegen en bespotten hem.
Terwijl Petrus buiten wachtte, zag een dienstmeisje hem en zei tegen hem, "Jij hoorde ook bij Jezus!" Petrus ontkende het. Later, zei een ander meisje het ook en Petrus ontkende het nogmaals. Eindelijk zeiden die mensen, "Wij weten dat je bij Jezus hoorde want jullie beiden komen uit Galilea."
Toen zwoer Petrus een eed en zei, "Mag God mij vervloeken als ik deze man ken!" Onmiddellijk, kraaide er een haan en keerde Jezus zich om en keek Petrus aan.
Petrus ging weg en weende bitterlijk. Intussen, zag Judas, de verrader, dat de Joodse leiders Jezus ter dood veroordeeld hadden. Overmand van verdriet ging Judas weg en pleegde zelfmoord.
De volgende morgen vroeg brachten de Joodse leiders Jezus naar Pilatus, de Romeinse gouverneur. Ze hoopten dat Pilatus Jezus schuldig zou verklaren en hem ter dood zou veroordelen. Pilatus vroeg Jezus? "Bent u de koning van de Joden?"
Jezus antwoordde, "U zegt het, maar mijn koninkrijk is geen koningkrijk van deze aarde. Als dat zo was zouden mijn dienaren voor mij vechten. Ik ben naar deze aarde gekomen om de waarheid van God te verkondigen. Iedereen die de waarheid lief heeft luistert naar mij." Pilatus zei, "Wat is de waarheid?"
Na met Jezus gesproken te hebben, ging Pilatus naar buiten en zei tegen de menigte, "Ik vind geen schuld in deze man." Maar de Joodse leiders en de menigte riepen, "Kruisig hem!" Pilatus antwoordde, "Hij is onschuldig." Maar ze riepen nog luider. Toen zei Pilatus voor de derde keer, "Hij is onschuldig!"
Pilatus werd bang dat de menigte een rel zou beginnen en was bereid dat zijn soldaten Jezus zouden kruisigen. De Romijnse soldaten geselden Jezus, deden hem een koningsmantel om en zette hem een kroon gemaakt van doornen op het hoofd. Daarna bespotten ze hem door "Zie, de Koning van de Joden!" te roepen.
Een Bijbel verhaal uit: Mattheüs 26:57-27:26; Marcus 14:53-15:15; Lucas 22:54-23:25; Johannes 18:12-19:16